Leiderschap is een zeldzaam artikel, een talent in het bezit van enkele ongewone individuen. Als deel van zijn bestuurstechnologie ontwikkelde L. Ron Hubbard een grote hoeveelheid richtlijnen om leidinggevenden en managers in staat te stellen niet alleen hun gaven intelligent in de praktijk te brengen, maar ook verstandig leiderschap uit te oefenen zodat het met groepen in alle opzichten goed gaat. Het volgen van deze code zal niet alleen iemands succes als leider in Scientology kerken vergroten, maar in welke andere groep dan ook, van een bedrijf tot aan een gemenebest van naties toe. Deze code werd ook in 1951 geschreven door L. Ron Hubbard.
Om effectief en succesvol te zijn, moet een manager:
1. Een zo volledig mogelijk begrip hebben van de doelen en doelstellingen van de groep waaraan hij leiding geeft. Hij moet kunnen zien hoe het doel, zoals dit de initiatiefnemer voor ogen stond, op de meest ideale manier behaald kan worden en moet zich daarbij kunnen aansluiten. Hij moet de resultaten en vorderingen waartoe zijn groep en haar leden wellicht in staat zijn, in de praktijk kunnen tolereren en verbeteren. Hij moet er altijd naar streven de immer bestaande kloof tussen ideaalbeeld en praktijk te overbruggen.
2. Hij moet zich realiseren dat het een van zijn primaire opdrachten is om zelf een volledige en eerlijke interpretatie te geven van het ideaalbeeld, de ethiek, hun doelen en hun doelstellingen aan zijn ondergeschikten en de groep. Hij moet zijn ondergeschikten, de groep zelf en haar afzonderlijke leden op een creatieve en overtuigende manier leiding geven in de richting van het bereiken van deze doelen.
3. Hij moet de zorg voor de organisatie op zich nemen en uitsluitend in het belang van de hele organisatie handelen, en nooit vriendjespolitiek bedrijven of toestaan. Hij moet de individuele leden van de groep uitsluitend beoordelen in het licht van hun waarde voor de hele groep.
4. Hij mag noch bij zijn planning, noch bij de uitvoering ervan, noch in zijn rechtspleging ooit aarzelen individuele groepsleden op te offeren aan het welzijn van de groep.
5. Hij moet alle reeds bestaande communicatielijnen beschermen en waar nodig aanvullen.
6. Hij moet alle affiniteit waar hij verantwoordelijk voor is beschermen en moet ook zelf affiniteit hebben voor de groep zelf.
7. Hij moet altijd reiken naar het hoogste niveau van realiteit dat hij kan creëren.
8. Hij moet ervoor zorgen dat zijn planning, rekening houdend met de doelen en doelstellingen, het welslagen van de activiteiten van de hele groep bewerkstelligt. Hij moet geen wildgroei in de organisatie toestaan, maar de organisatorische planning fris en flexibel houden aan de hand van zijn bevindingen uit proefprojecten.
9. Hij moet in zichzelf de principes van de groep herkennen, en zorgen dat hij de informatie op basis waarvan hij tot zijn oplossingen komt, ontvangt en evalueert waarbij hij zijn aandacht vooral richt op de vraag of de informatie juist is.
10. Hij moet zich, volgens de prioriteiten, instellen op dienstbaarheid aan de groep.
11. Hij moet toestaan dat er in zijn individuele behoeften voorzien wordt, waarbij hij economisch met z’n eigen krachten moet omgaan. Hij moet een zeker comfort genieten om zijn principes hoog te kunnen houden.
12. Hij zou van zijn ondergeschikten moeten verlangen dat zij al zijn zienswijzen en de redenen voor zijn beslissingen zo waarheidsgetrouw en duidelijk mogelijk in hun geheel doorgeven aan hun eigen ondergeschikten, waarbij ze deze zienswijzen en beslissingen alleen uitbreiden en interpreteren wanneer dit hun begrip ervan ten goede komt.
13. Hij moet zichzelf nooit toestaan ook maar één enkel gedeelte van het ideaalbeeld en de ethiek waarmee de groep opereert, te verdraaien of te verheimelijken. Evenmin mag hij toestaan dat het ideaalbeeld en de ethiek verouderen of achterhaald en onbruikbaar worden. Hij mag nooit toestaan dat zijn planning door ondergeschikten verdraaid of gecensureerd wordt. Hij mag nooit toestaan dat het ideaalbeeld en de ethiek van de individuele leden van de groep verslechteren. Als hij zo’n verslechtering een halt toeroept moet hij daarbij altijd met oordeelsvermogen te werk gaan.
14. Hij moet vertrouwen hebben in de doelen, in zichzelf en in de groep.
15. Hij moet leiding geven door de groep altijd creatieve en constructieve subdoelen voor te houden. Hij moet de groep niet opjagen door middel van bedreiging en angst.
16. Hij moet zich realiseren dat elk individueel lid van de groep in zekere mate te maken heeft met het voeren van beheer over andere mensen, het leven en het fysisch universum en dat aan ieder van deze submanagers daarin de vrije hand gelaten moet worden binnen de marge van deze code.
Door zich volgens deze regels te gedragen, kan een manager een imperium veroveren voor zijn groep, van welke aard dat imperium ook mag zijn.