III. De “nieuwe religies” en theologische studie

In de tweede helft van de 20e eeuw zien we de opkomst van talloze “nieuwe religies” in Noord-Amerika en Europa. In de media werden deze vaak “de sekten” genoemd. Hieronder vielen groeperingen als Hare Krishna, 3HO, de Verenigingskerk, Transcendentale Meditatie en Scientology. Wanneer “nieuwe religies” de aandacht van de media trokken, was dat gewoonlijk in verband met sensationele beweringen dat de leden van deze nieuwe religieuze gemeenschappen niet vrijwillig lid zouden zijn, maar dat ze zouden zijn “geprogrammeerd” of “gehersenspoeld”. Deze beweringen zijn het onderwerp geweest van wetenschappelijk onderzoek (Eileen Barker, The Making of a Moonie [Hoe word je een Moonie], Oxford, 1984), alsmede een aantal overheidsonderzoeken (Hill Report over “Mind-Development Groups, Sects and Cults in Ontario” [Bewustwordingsgroeperingen, sekten en cultussen in Ontario], 1980). Deze wetenschappelijke onderzoeken en overheidsonderzoeken hebben ontdekt dat er geen gegronde redenen waren voor dergelijke beschuldigingen, maar de vooroordelen bestaan nog steeds.

Toen religieuze wetenschappers zich in de jaren 60 en 70 gingen bezighouden met het onderzoek naar de “nieuwe religieuze gemeenschappen” deden zij een aantal observaties die het waard zijn hier te noemen. Die onderzoeken werden in de jaren 80 en 90 voortgezet, waarbij ook andere delen van de wereld in het onderzoek werden betrokken.

Veel van deze “nieuwe religies” waren niet echt “nieuw”, maar wel nieuw voor Noord-Amerika. De Hare Krishna beweging, bijvoorbeeld, wordt vaak beschouwd als een “nieuwe religie” / “cultus”, maar deze was in feite alleen “nieuw” in Noord-Amerika. Het is een gemeenschap met een lange traditie in India, die voortkomt uit het leven en het werk van de 15e-eeuwse Hindoe-hervormer Caitanya. De beweging heeft in India sindsdien onafgebroken bestaan, maar kwam pas in de jaren 60 naar Noord-Amerika. Hetzelfde geldt voor een aantal andere nieuwe religieuze bewegingen die hun oorsprong vinden in de oosterse hindoeïstische, boeddhistische en sikh-tradities.

Een kleiner aantal van de “nieuwe religies” is gebaseerd op de herontdekking van vergeten of veronachtzaamde facetten van oudere religieuze tradities, vaak de mystieke en meditatieve aspecten van de islam of van het joodse en christelijke geloof. Zo ging het bij het eerste “deprogrammeer”-geval in Canada om een jonge vrouw die was afgestudeerd aan de Universiteit van Waterloo en zich had aangesloten bij een charismatische katholieke gemeenschap in Orangeville, Ontario.

Veel van de “nieuwe religies” zijn ontstaan doordat christelijke of islamitische zendelingen kennis maakten met inheemse Afrikaanse en Aziatische tradities. Toen deze groeperingen hun geloof begonnen te verspreiden in Noord-Amerika werd dit met de nodige achterdocht bekeken aangezien veel van de geloofsovertuigingen van de nieuwere gemeenschappen als “ketters” ten opzichte van de bestaande gezindten werden gezien. Enkele van deze door synthese ontstane bewegingen, zoals de Verenigingskerk, vinden hun oorsprong in de christelijke zendingswereld maar bevatten daarnaast elementen van inheemse of traditionele religies alsook “nieuwe openbaringen”. Een soortgelijk geval is de Bahai traditie die voortkomt uit de islamitische traditie maar tevens een “nieuwe openbaring” omvat.

Een aantal van de nieuwe religies was in grote lijnen werkelijk “nieuw”, zoals bijvoorbeeld Scientology en Prosperos. (Zie Robert Ellwood Jr., Religious And Spiritual Groups in Modern America [Religieuze en spirituele groeperingen in het hedendaagse Amerika], Englewood Cliffs, NJ: 1973). Toch zien we, zelfs in deze gevallen, dat het absolute nieuw zijn van de hand wordt gewezen, zoals bijvoorbeeld wanneer L. Ron Hubbard verklaart dat Scientology “een rechtstreekse voortzetting van het werk van Gautama Siddharta Boeddha” is. (Het Scientology Handboek) Dus zelfs hier vinden we elementen van geloofsovertuigingen, praktijken, inspiratie, of rituelen, waarvan antecedenten of parallellen te vinden zijn in oudere en/of andere tradities.

De “nieuwe religies” waren voor religieuze wetenschappers een verschijnsel dat sommige gangbare opvattingen in een nieuw licht plaatsten, maar – voorzover ik weet – twijfelde geen enkele religieuze wetenschapper eraan dat we bij “nieuwe religies” te maken hadden met religieuze verschijnselen.

Religieuze geschiedschrijvers wijzen ons erop dat “nieuwe religieuze bewegingen” voortdurend ontstaan. In dat verband verwijzen zij naar de 19e eeuw, toen in heel Amerika “nieuwe religieuze bewegingen” als paddenstoelen uit de grond schoten, of naar het Japan van de 20e eeuw, waar vooral na de Tweede Wereldoorlog eenzelfde verschijnsel werd waargenomen. De meeste gevallen in het Amerika van de 19e eeuw waren weliswaar varianten op het christendom, maar toch “nieuw”. (Zie Mary Farrell Bednarowski, New Religions and the Theological Imagination in America [Nieuwe religies en de theologische verbeeldingskracht in Amerika], Bloomington, IN: 1989.) Zo waren er de Shakers en de Quakers, de Mormonen en de New Lights, de Oneidians en de New Harmonians, en nog zo’n duizend andere. In het geval van Japan hadden de meeste nieuwe geloofsrichtingen hun wortels in het boeddhisme. De bekendste is Sokka Gakkai. Hierdoor kwamen deze eerder genoemde geschiedschrijvers tot de volgende gevolgtrekkingen: (i) hoewel nieuwe religieuze bewegingen voortdurend ontstaan, bestaan deze in de meeste gevallen maar heel kort. Ze ontstaan rond een charismatisch, profetisch, of “openbarend” persoon en raken vaak na 2–3 jaar weer in de vergetelheid. en (ii) de weinige die zich wisten te handhaven, werden uiteindelijk erkend als volledig bonafide religieuze tradities. Neem bijvoorbeeld de Mormonen, de Kerk van Christus, de Scientists, en de Zevende-dag Adventisten, die alle bij hun opkomst in de 19e eeuw sterk onder vuur lagen, maar nu als “bonafide” geloofsgemeenschappen worden beschouwd. De Bahai gemeenschap is een niet-Noord-Amerikaans voorbeeld van ditzelfde verschijnsel, evenals het Japanse Sokka Gakkai met zijn boeddhistische wortels.

Godsdienstsociologen deden ook een belangrijke ontdekking toen ze opmerkten dat een van de verschillen tussen de eerdere nieuwe religieuze bewegingen en die welke in de tweede helft van de 20e eeuw in Amerika ontstonden, hun sociale milieu was. Nieuwe religieuze bewegingen ontstaan gewoonlijk binnen de minst bevoorrechte sociale milieus. Dit verschijnsel manifesteert zich duidelijk aan iedereen die verzeild raakt in de gettowijken van Amerikaanse steden (of de favelas in Latijns-Amerika, of de sloppenwijken rond de steden in Afrika), of een bezoek brengt aan de armen op het platteland: daar zou men tal van onbekende religieuze groeperingen ontdekken. Maar in die sociale milieus wordt daaraan niet zoveel aandacht geschonken. Nieuw aan de religieuze bewegingen van eind twintigste eeuw is dat zij een heel ander sociaal milieu aanspreken: de jongeren uit de gewone en hogere middenklasse. (Zie Bryan Wilson, The Social Impact of New Religious Movements [De sociale invloed van nieuwe religieuze bewegingen], New York, 1981). Het is goed voor te stellen dat ouders uit de midden- en hogere stand van de maatschappij van streek raken als zij ontdekken dat hun 25-jarige zoon, na zijn studie aan Harvard voltooid te hebben, nu een volgeling is van een Koreaanse messias, of dat hun dochter van 24, afgestudeerd aan de Universiteit van Toronto, nu op de luchthaven “Hare Krishna” staat te zingen. Maar we weten uit de geschiedenis – de ouders van de Heilige Thomas van Aquino sloten hun zoon bijvoorbeeld een jaar lang op toen hij wilde toetreden tot de Dominicanen, destijds een nieuwe religieuze orde – dat zulke reacties vaker voorkwamen wanneer volwassen kinderen zich aansloten bij nieuwe of ongebruikelijke religieuze tradities. De jonge volwassenen die zich aangesproken voelden door de populaire, nieuwe religies van de jaren 60 en 70 waren arm noch verwaarloosd. Zij behoorden tot de midden- en bovenlagen van de middenklasse in de maatschappij. Daarbij komt dat deze bewegingen meestal veel kleiner waren dan door de media werd gesuggereerd. Het aantal leden van de meeste nieuwe religieuze gemeenschappen in Canada liep bijvoorbeeld in de honderden of duizenden, in plaats van tien- of honderdduizenden zoals vaak door tegenstanders van deze nieuwere gemeenschappen werd gesuggereerd. Enkele groeperingen in Canada hadden echter meer aanhangers.

De “nieuwe religies” waren voor religieuze wetenschappers een verschijnsel dat sommige gangbare opvattingen in een nieuw licht plaatsten, maar – voorzover ik weet – twijfelde geen enkele religieuze wetenschapper eraan dat we bij “nieuwe religies” te maken hadden met religieuze verschijnselen. De vraag of het nu om “goede religies” of “slechte religies” ging, werd in uitgebreide openbare discussies vaak breed uitgemeten, maar religieuze wetenschappers twijfelden er geen moment aan dat het om religieuze verschijnselen ging. (Zie J. Gordon Melton, Encyclopedic Handbook of Cults in America [Encyclopedisch handboek van cultussen in Amerika], New York, 1986 en The Encyclopedia of American Religions [Encyclopedie van Amerikaanse religies], Detroit, 1989; hierin zijn ook de “nieuwe religies” opgenomen.)

IV. Is Scientology een Religie?
DOWNLOAD HET WITBOEK